De alpaca zoals wij die kennen is een gedomesticeerde diersoort. Dit houdt in dat alpaca’s al jaren lang samen met mensen leven en daardoor anders zijn ontwikkeld dan hun natuurlijke voorouders. De dieren hebben zich steeds meer aangepast aan het samenleven met mensen. Er werd altijd gedacht dat ze af stamde van de wilde lama (Lama guanicoe). Uit onderzoek is echter gebleken dat de alpaca nauwer verwant is aan de wilde vicugna (Vicugna vicugna).
De alpaca is een kameelachtige uit de familie van evenhoevige. In Zuid-Amerika worden ze vooral gehouden voor het wol maar ook voor het vlees en de mest. Inmiddels is het ook een geliefd huisdier in de rest van de wereld en zijn er door fokken verschillende kleuren en vacht types. De Huacaya heeft korte zachte krulletjes en de Suri heeft een lange dikke vacht.
De voorouders leven in de bergen van Zuid-Amerika. Ze zijn erg territoriaal en leven in harems of groepen van soms wel twintig dieren. Ze zijn niet bang aangelegd en zullen een roofdier aanvallen als die hun territorium bedreigd. De draagtijd is verrassend genoeg langer als dat van de mens! Het duurt maar liefst 11 tot 12 maanden voordat het jong ter wereld komt. Een jonge alpaca wordt een cria genoemd en kan na de bevalling direct op eigen benen staan. In het wild zorgt de moeder voor de cria tot hij/zij een jaar oud is. In gevangenschap is het jong na 6 maanden al goed zelfstandig.